Over ons

Het ontstaan van de Toegoe gemeenschap

De Toegoe gemeenschap vindt zijn oorsprong in 1661 in Indonesië in het dorpje Toegoe, tegenwoordig een wijk in het noorden van Jakarta met de naam Tugu.
In 1949 vond de eerste vlucht van de gemeenschap uit hun geliefde dorp Toegoe. Door het Nederlandse en Engelse leger werd het halve dorp geëvacueerd naar Pejambon, een wijk in Jakarta. Daar werden de gezinnen gehuisvest in woningen van de kerk. De Toegoenezen kerkten daar in Willemskerk, nu Gereja Immanuel.
In 1950 is een deel van de gemeenschap naar Nederlands Nieuw-Guinea (het huidige West Papoea, Indonesie) gevlucht in verband met de soevereiniteits-overdracht van Nederland aan Indonesië. Twaalf jaar heeft de Toegoe gemeenschap in Hollandia in welvaart gewoond. In 1962 is de gemeenschap voor de derde keer gevlucht. Nu uit Nederlands Nieuw-Guinea vanwege de druk vanuit Amerika om het land over te dragen aan Indonesië. Als Christenen en Oranjegezinden liepen hun levens weer gevaar. Eén van de leiders, Mathias Michiels, werd door Indonesische spionnen gezocht. Voor de gemeenschap een signaal om Nederlands Nieuw-Guinea te verlaten. Binnen 24 uur zijn de Toegoenezen met schip en vliegtuig naar Nederland vervoerd.
De gemeenschap zou vanuit Nederlands Nieuw-Guinea naar Suriname worden overgebracht, maar werd in Nederland tijdelijk opgevangen totdat in Suriname door kwartiermakers woningen werden gebouwd. Concrete plannen voor de Coöperatie Slootwijk waren op dat moment nog niet bekend.
Drie Toegoenese gezinnen zijn in Hollandia achtergebleven. Eén gezin met, naar wat later bleek, veel spijt. De vader des huizes, een Toegoenees, heeft zijn verdriet en gemis van zijn familie tot aan zijn dood niet kunnen verwerken.

20 November 1962 werd de gemeenschap na een zeer kort verblijf in de Willem de Zwijger kazerne, overgebracht naar woonoord Pieterberg in Westerbork. Het was een zeer koude winter en de ouderen wilden naar de warmte in Suriname. De Nederlandse overheid stelde aan de migratie een voorwaarde. Alle Toegoenezen moesten mee. Jong, oud, mannen, vrouwen. Van iedereen werd verwacht dat zij in Suriname meewerken op de plantage.
Op 5 april 1963 maakte de gemeenschap haar vierde vlucht. Nu naar Suriname. Ver van de hoofdstad Paramaribo, midden in de bush-bush werd de plantage door Surinamers omgedoopt tot Toegoe Kondre. Deze volksverhuizing had nogal wat voeten in de aarde. De plantage bleek verwaarloosd te zijn. Van de huizen die er stonden waren veel afgebroken. Suriname had in eerste instantie geen trek in ‘die mensen die door Nederland worden geholpen en die onze banen inpikken’.
Bij aankomst was het voor de Toegoenezen een deceptie en wat hen deed denken aan 1962 Hollandia. Weer nieuw leven opbouwen en de welvaart achterlaten. In Suriname opnieuw het leven opbouwen zonder enig bezit. Die hebben ze in Indonesië en Nederlands Nieuw-Guinea moeten achterlaten. 30 Kilo aan bagage mocht mee.
Op plantage Slootwijk werden ze opgevangen in provisorisch getimmerde woningen en werden schotten geplaatst in de oude koloniale gebouwen die als kamers dienden.
Het waren zeer zware jaren. Vooral onze ouders en grootouders hebben erg geleden. Maar zoals bij veel mensen die traumatische ervaringen hebben gekend, ook onze ouders en grootouders zwegen over hun mentale pijn. Met veel drang en met hulp van de Evangelische Broeder en Zustergemeente in Zeist, is het de Toegoe gemeenschap uiteindelijk gelukt om in 1967 de vijfde en laatste trek te maken. Kort voor de remigratie is de Nederlandse overheid overstag gegaan en kregen de Toegenezen in 1966 een paspoort. Met het vrachtschip Oranje-Nassau werd de gemeenschap naar Amsterdam vervoerd. Drie weken op zee doorgebracht. De vrouwen ziek, zwak en misselijk bleven in hun ‘kooien’. De mannen en kinderen vermaakten zich met krontjong spelen en zingen. Wanneer het schip aan een haven aanmeerde voor lossen en laden, maakten zij een wandeling door de haven.

Dit jaar is het 57 jaar geleden dat wij Toegoe Kondre hebben verlaten met weer achterlating van drie gezinnen waaronder de leider van de gemeenschap, Leopold Tomasouw. Voor ingewijden opa Lopon. Het is dit jaar 62 jaar geleden dat de gemeenschap in allerijl Nederlands Nieuw-Guinea moest verlaten. Voor onze ouders, groot- en overgrootouders is het 74 jaar geleden dat zij Pejambon moesten ontvluchten en is het 76 jaar geleden dat zij hun geliefde Toegoe verlieten. Veel van hen is nooit meer teruggekeerd. Zij willen de pijn aan de herinneringen uit die periode niet voelen. Gevoelens van angst als gevolg van bedreigingen, verlies bezittingen, armoede en honger.
Vergeet niet dat onze ouders en voorouders ook de Japanse bezetting hebben meegemaakt. Ook zij werden gedwongen arbeid te verrichten in erbarmelijke omstandigheden. Verhalen over verminkte lichamen, hoofden die van de weg de kali inrolden. Nachtmerries, die bleven terugkomen.

Voor deze ‘trektochten’ hebben de Toegoenezen een rustig en vredig bestaan geleid in Toegoe in toenmalig Nederlands-Indië. Daar kwam abrupt een einde toen in 1945 het leven van Oranjegezinden in gevaar kwamen. Tot 1948-1949 leefden de Toegoenezen nagenoeg afgesloten van de buitenwereld. Alleen met de christenen in Depok was contact omdat de predikant in beide christelijke gemeenten predikte.
Toen in 1949 Indonesië onafhankelijk werd, werden twee leiders van de Toegoe gemeenschap, Mathias Michiels en Leopold Tomasouw, gevangen genomen en zouden ze worden geëxecuteerd voor het nieuwe jaar aanbrak. Toegoenezen werden bedreigd. In hun kerk moesten zij schuilen voor het gevaar. De twee leiders werden door het Nederlandse leger bevrijd. Een signaal om binnen 24 uur Toegoe te verlaten. Met hulp van het Nederlandse en Engelse leger werd ook een groot deel van de gemeenschap naar Pejambon, een wijk in Jakarta, geëvacueerd. In 1949 teruggekeerd naar Toegoe. Zij zagen dat hun huizen en de Tugu kerk waren vernield en in brand gestoken. Bezittingen uit wraak ontvreemd. De Toegoenezen keerden weer terug naar Pejambon.
Uiteindelijk is een groep van 175 Toegoenezen in 1950 gevlucht naar Hollandia, Nederlands Nieuw Guinea. Van de achterblijvers van het dorp Toegoe, velen zijn familie, is een groot deel in Pejambon gebleven en anderen zijn verhuisd naar omliggende steden.

Van het moerassig, rustig en van de buitenwereld afgesloten dorp, staat nu nog de kerk, het aangrenzende kerkhof, enkele huizen en een school. Het is een zeer druk, lawaaierig en stoffig wijk van Jakarta geworden. Van de authentieke, asli, familienamen vind je alleen nog Andries, Michiels, Abrahams, Quiko.
De laatste 7 jaar zijn de banden met de Tugunezen in Indonesië en Amerika aangetrokken. Het contact is goed. Voor 1990 was dat anders. Toen werd nog argwanend naar de orang Belanda gekeken. Daar is nu geen sprake meer van. De drie pijlers van de oorspronkelijke gemeenschap, het Christen geloof, Oranjegezindheid en de Keroncong blijven ons met elkaar verbinden.

De Panorama schreef in hun artikel in 1962 het volgende:
‘Dit is hun tragiek: gedoemd zijn te gaan, te komen en weer te vertrekken. Ze groeiden op onder een vlag, die het symbool van hun vaderlandsliefde was. Maar ze hebben nooit een echt vaderland gehad, omdat het land, dat ze ervoor hielden, slechts ontgoocheling bracht en tot nog toe niet meer bleek dan een illusie. Ze werden van het ene eind van de wereld naar de andere gestuurd en kregen steeds weer kinderen op grond, waar de driekleur wapperde. Maar het was nooit voorgoed. Het was altijd voor een kort oponthoud, dat in feite neerkwam op ballingshap. En ze pakten hun schamele boeltje, scheepten zich in en bleven het Wilhelmus zingen…’
De dankdienst van 12 augustus 1967 op Slootwijk, de ‘Pengutjapan sukur’, luidde het officiële einde in van de Toegoenese gemeenschap uit Nieuw-Guinea.
De gezinnen zijn in opdracht van de overheid verspreid door het hele land.
(Fony Kantil 29-9-2024)

Scroll naar boven